Het gebied tussen Maas en Waal wordt evenals het hele rivierengebied herhaaldelijk getroffen door overstromingen. Deze rampen grijpen diep op het leven van de bewoners. Na elke watersnood is er sprake van veel leed ,ontberingen, ontwrichting en schade. De kleinere boeren, die geen reserves hebben, leven op de rand van het bestaansminimum. Ze moeten zich diep in de schulden steken om de herstelwerkzaamheden te kunnen betalen. En dat komt telkens weer terug. In feite staat men machteloos. Dit veroorzaakt grote onzekerheid.

De grote overstroming in 1926, veroorzaakt door een dijkdoorbraak in Nederasselt © H.V. Tweestromenland
©Wim Kattenberg, historicus Erfgoedstudiehuis  CC-BY-NC
bron: www.mijngelderland.nl
Gevolgen van de dijkdoorbraak van 31 december 1925 in Leeuwen © Collectie Peter Deurloo

Problemen bij het dijkonderhoud

De vraag is, of er dan helemaal niks aan dijkbewaking en onderhoud wordt gedaan. Daar is echter wel degelijk sprake van. Teruggaand op 1328 heeft de dijkstoel, bestaande uit dijkgraaf en heemraden, van het gebied tussen Maas en Waal toezicht op de dijken. Voor de bewaking worden de dorpsbewoners ingeschakeld. Er is dus toezicht, maar de rivieren veroorzaken zoveel problemen dat de mensen het nauwelijks aan kunnen. De kosten voor het onderhoud zijn hoog. Het onderhoud schiet daardoor tekort. Een van de redenen is dat niet iedereen meebetaalt aan het onderhoud, is dat vóór 1600 de binnenwaartse dorpen niet worden aangeslagen. Deze ongelijkheid wordt opgeheven. Het dijkonderhoud wordt 'gemeen' gemaakt. Leur en Horssen moeten gaan meebetalen voor het onderhoud van de 5300 meter lange Batenburgse dijk. Hiermee grijpt het nieuwe gewestelijk bestuur, de Staten van Gelderland, in in het dijkbeheer. Dit wil overigens niet zeggen dat er geen sprake meer is van overstromingen. Die zijn er de hele achttiende- en negentiende eeuw tot de grote overstroming van 1926.

Angst en armoede als gevolg van overstromingen