Simpel boetseerwerk
Je pakt een handvol klei en kneedt dat tot een worst. Je knijpt hem tussen duim en wijsvinger zodat de worst een romp met een hoofd wordt. In dat hoofd steek je met een stokje drie gaatjes: twee ogen, een mond – je hebt een gezicht, en daarmee een heel mens. Je legt het figuurtje een tijdlang in het vuur en je hebt iets gemakt dat duizenden jaren mee kan, hoe doodsimpel het ook is. Zo’n simpel figuurtje, de bovenkant ervan tenminste, werd in 2007 gevonden bij een opgraving in Wijchen. Het lag tussen scherven die duidelijk uit de Late Bronstijd dateren, globaal rond 1000 voor Christus. Het was ook van hetzelfde soort aardewerk gemaakt als de potten, dus we mogen ervan uitgaan dat het figuurtje in die tijd is gevormd en gebakken, misschien door de pottenbakker… maar misschien door iemand anders – een man, een vrouw, of een kind. Heel moeilijk kan het niet zijn geweest. Iedere poging om iets meer van een gezicht of ledematen te zien, is achterwege gebleven.
Geen prehistorische portretcultuur
Toch zijn afbeeldingen van mensen, ook in deze oervorm, heel zeldzaam in de Nederlandse prehistorie. Het lijkt wel of de toenmalige bewoners geen mensvormen maakten of wilden maken. Uit het oosten van Duitsland zijn soortgelijke figuren wel bekend. Ze zijn van klei of steen, en sommige hebben een sterke gelijkenis met het exemplaar uit Wijchen. Maar de vorm is zó algemeen, dat het een eenmalig, individueel product kan zijn. Speelgoed? Een godenbeeldje? Een vingeroefening van een dromerige pottenbakker? We kunnen er alleen maar naar raden.